Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9216

Datum uitspraak2000-07-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/4933
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / strafrechtelijk voortraject / voorlopige hechtenis. Namens de vreemdeling is onder meer aangevoerd dat voor zover op het voorlopig bevel tot bewaring staat vermeld dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling van de vreemdeling vordert omdat de vreemdeling ervan verdacht wordt zich schuldig te hebben gemaakt aan een misdrijf, hiertoe andere wegen open staan. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de vreemdeling op 23 juni 2000 ter zake van overtreding van de artikelen 310 en 311, eerste lid, onder 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht is aangehouden. De vreemdeling is diezelfde dag voor de hulpofficier van justitie geleid en in verzekering gesteld. Op 24 juni 2000 is de vreemdeling gehoord in verband met het bepaalde in artikel 26 van de Vw. Aansluitend hierop is de voorlopige bewaring van de vreemdeling bevolen, waarbij is aangegeven dat het voorlopig bevel tot bewaring een maximale geldigheidsduur heeft van 28 dagen. Tevens is aangegeven dat het bevel in werking treedt zodra de vreemdeling strafrechtelijk in vrijheid is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat deze strafbare feiten een aanmerkelijke inbreuk op de openbare orde opleveren, zoals bedoeld in artikel 26 van de Vw. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van verweerder dat het belang van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vorderde. Hoewel niet is gebleken dat zijdens verweerder activiteiten zijn ontplooid teneinde de vreemdeling te kunnen verwijderen, is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet gezegd kan worden dat verweerder met onvoldoende voortvarendheid werkt aan de uitzetting van de vreemdeling dan wel dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Daarbij heeft de rechtbank het feit dat de vreemdeling thans in voorlopige hechtenis verblijft, in aanmerking genomen. Beroep ongegrond, afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te 's-Hertogenbosch Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken -------------------------------- Uitspraak -------------------------------- AWB 00/4933 V3 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 34a juncto 34j van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1975 en van Hongaarse nationaliteit, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Breda, hierna te noemen: de vreemdeling en de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 11 juli 2000. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W. Nass, advocaat te Eindhoven. Verweerder is verschenen bij gemachtigde drs. H.W. Pieters. Als tolk in de Engelse taal was aanwezig G. Engels. I. PROCESVERLOOP Bij voorlopig bevel tot bewaring van 24 juni 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in voorlopige bewaring gesteld, onder de aantekening dat dit bevel in werking treedt zodra de vreemdeling strafrechtelijk in vrijheid is gesteld. Op 24 juni 2000 is tevens de uitzetting van de vreemdeling gelast. Bij beroepschrift van 28 juni 2000, ontvangen ter griffie van de rechtbank op 29 juni 2000, is namens de vreemdeling verzocht de voornoemde bewaring met onmiddellijke ingang op te heffen. Voorts is om schadevergoeding verzocht. Ter zitting van 11 juli 2000 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het proces-verbaal van bevindingen betreffende de aanhouding van de vreemdeling te overleggen. Het betreffende proces-verbaal is op diezelfde datum naar de rechtbank verzonden. De gemachtigde van de vreemdeling heeft op 12 juli 2000 een schriftelijke reactie op dit proces-verbaal ingediend. II. OVERWEGINGEN Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de vreemdeling op onjuiste gronden een voorlopig bevel tot bewaring heeft gekregen. Gewezen wordt onder meer op het feit dat de vreemdeling wel beschikt over documenten waaruit zijn identiteit blijkt, aangezien hij in het bezit is van een geldig paspoort. Dit paspoort heeft de vreemdeling in België achtergelaten. Voor zover op het voorlopig bevel tot bewaring staat vermeld dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling van de vreemdeling vordert omdat de vreemdeling ervan verdacht wordt zich schuldig te hebben gemaakt aan een misdrijf, is de gemachtigde van de vreemdeling van oordeel dat hiertoe andere wegen open staan. In dit verband wordt opgemerkt dat de vreemdeling thans in voorlopige hechtenis verblijft, waardoor het voorlopig bevel tot bewaring een ondergeschikte rol speelt. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. Indien voorafgaand aan de vreemdelingrechtelijke - voorlopige - inbewaringstelling strafrechtelijke maatregelen zijn toegepast, toetst de rechter die de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring beoordeelt, marginaal de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de vreemdeling op 23 juni 2000 ter zake van overtreding van de artikelen 310 en 311, eerste lid, onder 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht is aangehouden. De vreemdeling is diezelfde dag voor de hulpofficier van justitie geleid en in verzekering gesteld. Op 24 juni 2000 is de vreemdeling gehoord in verband met het bepaalde in artikel 26 van de Vw. Aansluitend hierop is de voorlopige bewaring van de vreemdeling bevolen, waarbij is aangegeven dat het voorlopig bevel tot bewaring een maximale geldigheidsduur heeft van 28 dagen. Tevens is aangegeven dat het bevel in werking treedt zodra de vreemdeling strafrechtelijk in vrijheid is gesteld. De rechtbank heeft in de hierboven weergegeven gang van zaken geen onregelmatigheden geconstateerd en is dan ook van oordeel dat de voorlopige inbewaringstelling van de vreemdeling op juiste wijze heeft plaatsgevonden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de voorlopige inbewaringstelling op een juiste grondslag berust. De vreemdeling beschikte immers ten tijde van de voorlopige inbewaringstelling -en beschikt ook thans- niet over een geldige titel tot verblijf en evenmin over geldige identiteitspapieren of voldoende middelen van bestaan. De enkele stelling dat het paspoort van de vreemdeling in België zou zijn, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien dit paspoort tot op heden nog niet is overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is op het voorlopig bevel tot bewaring de dato 24 juni 2000 kennelijk abusievelijk niet de grond opgenomen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Niet is gebleken dat de vreemdeling hierdoor op enigerlei wijze processueel is benadeeld. Immers, gelet op de gronden vermeld op het voorlopig bevel tot bewaring alsmede het feit dat de vreemdeling reeds enige dagen in Nederland heeft verbleven zonder zich te hebben gemeld bij enige instantie met vreemdelingentoezicht belast, kan genoegzaam worden afgeleid dat de vreemdeling moet hebben begrepen dat er ten aanzien van hem een vermoeden bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding het voorlopig bevel tot bewaring ambtshalve aan te vullen, in die zin dat het bevel zodanig moet worden gelezen dat er ten aanzien van de vreemdeling een ernstig vermoeden bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Bovendien wordt de vreemdeling verdacht van het overtreden van de artikelen 310 en 311, eerste lid, onder 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht, in verband waarmee de vreemdeling thans in voorlopige hechtenis verblijft. Naar het oordeel van de rechtbank leveren deze strafbare feiten, een aanmerkelijke inbreuk op de openbare orde op, zoals bedoeld in artikel 26 van de Vw. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van verweerder dat het belang van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vorderde. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het voorlopig bevel tot bewaring op een juiste grondslag berust. Hoewel niet is gebleken dat zijdens verweerder activiteiten zijn ontplooid teneinde de vreemdeling te kunnen verwijderen, is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet gezegd kan worden dat verweerder met onvoldoende voortvarendheid werkt aan de uitzetting van de vreemdeling dan wel dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Daarbij heeft de rechtbank het feit dat de vreemdeling thans in voorlopige hechtenis verblijft, in aanmerking genomen. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Het namens de vreemdeling ingediende verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen, nu ingevolge artikel 34j van de Vw een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, hetgeen in casu niet het geval is. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, verklaart het beroep gericht tegen het voorlopig bevel tot bewaring ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gedaan door mr. A.M.C. Kolkert als rechter in tegenwoordigheid van mr. E.A. Vermunt als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2000. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie/verweerder kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondisseentsrechtbank te 's-Gravenhage (zittingsplaats: 's-Hertogenbosch). Afschriften verzonden: 31 juli 2000 IS